Relatief? dan is het waar!

Waar gaat het eigenlijk om
wanneer we het hebben over waarheid?

Wiki zegt onder andere het volgende:

Volgens Plato heeft waarheid te maken met Ideeën.
Aristoteles stelde een klassieke definitie
van waarheid op: “Waar is, van iets dat zo is, te zeggen dat het zo is, en
van iets dat niet zo is, te zeggen dat het niet zo is.”
Immanuel Kant brengt het begrip waarheid in
verband met zijn begrip van “a priori” en bedoelt daarmee begrippen,
waarvan de betekenis onmiddellijk duidelijk is.
Hegel beweert: ‘Das Wahre ist das Ganze’.
Volgens het pragmatisme is
waarheid ‘dat wat werkt’.
Wittgenstein 1 beweert; waar is als de werkelijkheid correct wordt
afgebeeld.
Wittgenstein 2, zegt echter; waarheid is iets dat niet los van de
mens en zijn cultuur bepaald kan worden, maar er juist afhankelijk van is.
Martin Heidegger zegt: waarheid
is de “Openbaarheid van het zijn”.
In religie heeft waarheid primair een transcendente betekenis.
———————————————————————————————
In onze tijd is men het geloof in de absolute Waarheid verloren, zo lijkt het.
Waarheid is nu vooral relatief en deze relatieve waarheid mondt steeds meer uit
in een festival van meningen, die als enige argumentatie vaak niet meer hebben
dan een extra hoeveelheid decibellen, en een heftige emotionele uitspatting.
De waarheid bestaat misschien niet meer, maar iedereen heeft blijkbaar wel
gelijk.
Gelijk hebben hoeft in al deze verongelijkte discussies niets met de waarheid
van doen te hebben, de waarheid bestaat immers niet meer. De
waarheid is wellicht een ondemocratisch gebeuren, maar zagen al dat boze gelijk
hebben ook niet aan onze democratische poten?
Kunnen we eigenlijk wel leven met relatieve waarheid
en, klopt de uitspraak ‘alle waarheid is relatief’ eigenlijk wel?
Wellicht geeft een simpele omdraaiing wel de oplossing:
en is alle waarheid is relatief gewoon een verkeerde gedachte.
Veel vruchtbaarder is zonder enige twijfel;

Het relatieve is de waarheid.

De filosoof Deleuze kan wel iets met dat relatieve als waarheid.

Deleuze en de Doxa.

Deleuze en de Doxa.

Hegel, de modernistische vooruitgangsdenker pur sang, reduceert het
denken tot een beweging van tegenspraken tussen welonderscheiden posities die
uiteindelijk worden opgeheven op een hoger
niveau van het denken: een these lokt een negatie van die these uit die vervolgens door
een verbeterde these wordt ingelijfd. Door dit proces te herhalen geraken
we uiteindelijk tot een totaal weten, een absolute geest, zo zegt Hegel.

Volgens Deleuze is er bij dit dialectisch denken van Hegel sprake van
een ‘valse beweging’ die een verkeerd beeld geeft van wat echt denken betekent,
omdat ze gericht is op het construeren
van identiteiten, waarbij de verschillen
en het tussen, worden ontkend.

Het denken wordt een net, geordend, hiërarchisch, rationeel systeem.

De werkelijkheid, het zijn, is anders; eerder chaotisch, irrationeel,
immanent.

Deleuze wil het denken opnieuw
tot leven brengen in een spel van verschillen, herhalingen en metamorfosen, hij
wil het denken dramatiseren, direct toepassen op de gebeurtenis zelf.

Ons denken is gericht op het kennen en het weten.

Het beeld van het denken, de doxa, zoekt zekerheid en bepaaldheid.

Ze wil de dingen vastleggen.

Het niet-beheersbare veld (de werkelijkheid) wordt door het denken tot
het onmogelijke en onwenselijke verklaard.

Deleuze wil juist dit
onbepaalde doen zien.

Hij weigert dat wat in het
beeld van het denken, de doxa, als
evident wordt gepresenteerd, en juist deze weigering van het evidente, is het
moeilijkste wat er is voor het denken.

In ons moderne, verlichte, wetenschappelijke denken zit een geheime
religieuze erfenis.

Het denken verheft zich namelijk boven de wisselvalligheid van de
immanentie, (de chaotische werkelijkheid). Ons denken zoekt een
‘eeuwige’waarheid naar Platoons model.

Deze religieuze erfenis is een disciplinering die de mens ooit dwong te
geloof in een Hintenwelt , een wereld achter of boven de onze.

In die Hintenwelt heeft ieder
ding een eenduidige transparante identiteit, krijgt iedere ziel een passende
beloning, en heeft iedere gedachte vaste criteria van waarheid.

Er is een zoeken naar de zekerheid van het alomvattende weten, die ons
doet ontsnappen aan het ongewisse immanente hier en nu.

Deleuze zoekt naar een manier
om het denken steeds verder afstand te laten nemen van het heldere
welonderscheiden beeld van het denken, dat het denken van zichzelf heeft.

Het Werkelijk Denken is dan
het loslaten van evidentie, klaarheid en ogenschijnlijke onweerlegbaarheid die
ons veiligheid en zekerheid beloven.

Deleuze stelt zich de vraag: ‘Hoe ontstaat het denken?’ Heeft het altijd
al zijn eigen evidentie gehad.? Is er vanaf het begin al een tweedeling geweest tussen een
geestelijke en een materiële substantie,
zoals Descartes dat beweert? Of is het denken ooit ontstaan uit de materie, is
het uit de materie de wereld ingeschopt?

Deze vraag toont de aard en de legitimatie van het denken!

Het beeld van het denken, de doxa.

Het gaat hier niet over de inhoud van de meningen, maar het gaat Deleuze
wanneer hij het heeft over het beeld van het denken over de vorm. Het beeld van
het denken, de vorm van het denken,
is statisch en vast, maar zou vloeibaar en veranderlijk gedacht moeten worden.

In het beeld van het denken wordt er van uitgegaan dat het denken
(behoudens vergissingen of gekte) verstandig is en in de goede richting gaat
(Bon Sens). Het denken wil de waarheid en zoekt daar naar. Dankzij, de Sens
Commun, het samenwerkingsverband van onze vermogens

(denken, herinneringen,
verbeelding), kunnen we vertrouwen op interne coherentie van het denken en
wordt de verstrooidheid van de wereld tot een coherent beeld gebracht.

Zo krijgen de dingen een identiteit als een zuivere vorm en kan ook het
subject zich als een in-dividu, een ik ervaren, als een puntvormig cogito, een
ik denk.

Zo wordt het meervoudige en singuliere steeds meer tot het enkelvoudige
en het algemene gereduceerd. Deze
reductie vindt plaats door Herkenning.
Zodat het onbekende wordt herleid door
het bekende.

Het singuliere voorwerp in de wereld wordt teruggebracht tot een
hanteerbare identiteit van een concept dat altijd hetzelfde toepasbaar is.
Naast de categorie van Identiteit, worden de categorieën Oppositie, Analogie en
Gelijkenis toegepast om de vorm van het denken te verstenen.

Het Denken moet volgens Deleuze daarom beginnen bij de enkelvoudige
waarneming ipv de algemeenheid van de concepten.

Algemene concepten hebben maar een logisch alternatief : ze zijn juist
of onjuist. En zo wordt de vraag naar de betekenis of zin van het denken
teruggebracht naar of het denken een juiste afbeelding geeft van de stand van
zaken; is er wel of niet een juiste representatie?

Het singuliere, de differentie, de chaotische immanentie, het niet
beheersbare veld wordt uit het oog verloren en zelfs tot onmogelijk en
onwenselijk verklaard.