Klik op het pdf-je om te openen.
Category: Filosofie en kunst
met God op de kunstbeurs
Met God op
de kunstbeurs
Afgelopen weekend stond ik op een kunstbeurs met een eigen
stand. Normaal doe ik dat soort dingen niet, ik laat me meestal
vertegenwoordigen door een galeriehouder. Dat werkt beter en ik hoef dan geen
dingen te doen waar ik niet goed in ben.
Maar afgelopen weekend vertegenwoordigde ik dus, tegen beter weten in,
mezelf.
De laatste zes maanden heb ik in mijn atelier een dertigtal
moderne meesterwerken nageschilderd. Van Picasso tot Warhol, van Van Gogh tot
Hopper, van Matisse tot Kandinsky, een mooie
dwarsdoorsnede van moderne
meesters, vind ik. Al het gekopieer wordt gekaderd door een kunstmanifest tegen de
blinde vernieuwing. Een kritisch geluid richting de kunstwereld leek mij niet
overbodig en na het lezen van recensies
over de Nederlandse bijdrage aan de biënnale van Venetië en de in Kassel
gehouden Documenta, voelde het zelfs akelig relevant. Enfin, ik had er allemaal goed over nagedacht en hard aan gewerkt. Het leek mij wel aardig om het project op deze
kunstbeurs, waar ik eerder had toegezegd te komen, te presenteren. Niet mijn meest vruchtbare actie, zo moest ik
helaas uitvinden.
Wat voor mij wereldberoemde werken waren, werden door
het gezellig kuierende publiek
nauwelijks of niet herkend. Uiteindelijk
werd de Van Gogh nog wel enigszins
als dusdanig gespot, ook de Campbell’s
tomato soup van Warhol liet wel
hier en daar een belletje rinkelen, maar over het algemeen bleek er een ernstig
gebrek aan kennis. En die kennis was
toch eigenlijk wel een voorwaarde voor het
kunnen waarderen van het project als zodanig. Natuurlijk waren er ook een aantal
connaisseurs die probleemloos ieder werk konden thuisbrengen, maar de meeste
beurs bezoekers hadden geen benul en liepen, al dan niet aan een glas witte
wijn lurkend, keuvelend en vriendelijk glimlachend langs de vele naar verkoop
hongerende kunstenaars.
Het kapitalisme lekker aan het werk zogezegd. En dat was nou
precies wat ik probeerde aan te kaarten, zo vond ik. Immers zo stond geschreven
in mijn breed geëtaleerde manifest, dat de kunstenaar niet meer was dan een
promotor van het kapitalistische systeem. Vrij, individueel, autonoom, creatief
en vernieuwend worden welliswaar zowel door de kunstenaar als het kunstminnend
publiek gezien als de rebelse karakteristieken , maar ondertussen zijn deze
hoedanigheden al lang op hegeliaannse wijze geïncorporeerd door het systeem .
Of nog wat strakker geformuleerd; het kapitalistische systeem eist precies die
kwaliteten van iedere burger die al sinds het begin van de moderne kunst door
de kunstenaar worden vertolkt. Vernieuwing, flexibiliteit, een levenslang
doorlerend individu, dat is precies het pakket wat het systeem nodig heeft om
zo soepel mogelijk te kunnen doorgroeien. En iedereen weet, het kapitalistische
systeem moet groeien, zo als de haai die altijd rusteloos moet doorzwemmen om
niet te sterven.
Goed, al met al zou je dus kunnen argumenteren, dat ik hier
op het juiste moment op de juiste plaats stond met de juiste boodschap.
Oftewel, iedereen en alles was er klaar voor. Maar de praktijk bleek ook deze keer weer weerbarstiger dan mijn van te voren
bedachte theorie. De meeste bezoekers
die ik aansprak kwamen vooral voor een gezellig event, een leuke annecdote ging er meestal nog wel
in, maar daar lag toch meteen ook de grens.
“Sorry, maar ik moet verder, veel succes”. Eigenlijk kan ik ze geen ongelijk geven. In al
die andere stands was immers ook nog van alles te zien. Entertainment moet wel
leuk blijven, toch?
De laatste dag van de beurs raakte ik tegen de verwachting
in opeens toch nog in een lang geprek met een zeer enthousiaste jonge man.
Ergens in het gesprek, toen hij ook nog probeerde te luisteren naar mijn verhaal,
trok hij het initiatief naar zich toe.
In een paar snelle stappen kantelde hij het onderwerp van de kunst,
via hoe bepaal je wat kwaliteit is en wat is waar, naar het geloof. Hij had namelijk God ontmoet. “Persoonlijk?”,
vroeg ik, toen nog licht geamuseerd, maar dat had ik beter niet kunnen doen,
want hij gebruikte mijn vraag als een inkoppertje en daarna was de jongeman
niet meer te stoppen. De bijbelteksten , zijn bekering, het goede en het foute pad waar je tussen diende te
kiezen, het werd allemaal panklaar uitgerold.
“Ik ben niet zo van het dualistische bias denken, alle wegen leiden toch naar Rome?” opperde ik
nog, om zo een kans te creëeren om wat differentiedenkers op tafel te gooien…
Maar
dat was niet. “Als je de verkeerde afslag neemt dan kom je niet in Rome, dat
lijkt mij evident., dan kom je bevoorbeeld in Berlijn of Parijs” zo wist hij.
“Maar met alle wegen leiden naar Rome, bedoelt men niet een slecht werkende
TomTom”, probeerde ik met een laatste kwinkslag, om de zaak wat luchtig te
houden, “ze bedoelen eerder, alle wegen
leiden naar God,toch? Dat is dus eigenlijk een differentiedenk…” “Nee, nee, nee”,
wist de newbornchristian zeker, er is maar één weg, de bijbel zegt…” Ik haakte
af. Ik zag nog wel de blije glans in zijn ogen, natuurlijk omdat hij eindelijk
los kon gaan over God, waarmee hij een persoonlijke ontmoeting had gehad. “Zou
ik er ook zo uitzien?”, wanneer ik enthousiast vertel over mijn kunstproject
aan de toevallige beursbezoeker die per ongeluk wat langer blijft staan in mijn
stand?” Ik voelde me nog misplaatster dan dat ik al was.
Na een vermoeiende driekwartier vertrok de diepgelovige zieldragende gelijkhebber
tevreden verder. Ik ben daarna aan de bar een biertje gaan drinken. Naast me zat een
ouwe kunstenaar aan de wijn. “Hoe gaan de zaken bij jou?”, vroeg hij me nog,
maar ik zag dat het antwoord hem zowiezo niet interesseerde, hij had zich al omgedraaid voor ik mijn mond kon openen. Hij sloeberde lamlendig aan zijn wijntje. God had hem niet
persoonlijk bezocht, dat leek mij evident.
soms ben ik als een mot…
Soms ben ik net een cirkelende mot.
Ik weet niet wat het is, maar soms
blijf ik maar rondcirkelen, ik weet vaak niet eens waar ik rond cirkel. Iets
wat ik niet kan vatten heeft dan mijn aandacht en het dwingt me tot cirkelen.
Ik word er doodmoe van, wellicht omdat ik zeker weet dat het cirkelen niet tot een AHA-Erlebnis, of een Eureka!-momentje
zal leiden.
Dat cirkelen van me voelt als denken
zonder woorden. Daar heb je ook niks aan. Want zeg nou zelf, waar denk je aan
als je er geen woorden aan kunt geven? Dat kan ik in ieder geval niet een
vruchtbaar denken noemen. Alleen de woorden, of beelden dragen uiteindelijk de
vruchten van het denken. Natuurlijk
zullen de zen-boedhisten onder ons het niet met me eens zijn. Daar gaat het
juist om aandachtloze aandacht, ongeconcentreerde geconcentreerdheid, of
ongerichte gerichtheid.
Dit soort mistige wijsheden worden in
bijna elke karate B-film lekker plat en met veel bombarie uit de doeken gedaan;
de dommige, maar vastbesloten vechtstudent snapt maar niet waarom hij maandenlang
de vloer moet vegen en de tegels moet schrobben. Hij ziet (nog) niet in dat dit
nu juist de absolute toptraining blijkt te zijn voor de ultieme vechtjas, die
hij aan het eind van de film ook blijkt te zijn geworden. Vegen en schrobben,
niet meteen al schoppen en slaan, is hier het devies zoals de oude meester tegen de karate kid
zegt, terwijl hij zijn auto staat te wassen; ”rub in, rub it out, rub it in,
rub it out…”
Je kan met andere woorden, het fel
begeerde doel alleen bereiken via een omweg, zonder dat je werkelijk beseft wat
je doet. Nooit direct, Ik heb het altijd
een onzinnige methode gevonden dat vegen en en schrobben, net als cirkelen rond
iets waarvan je niet weet wat het is, of proberen te denken zonder taal.
Toch cirkel ik met regelmaat.
In mijn atelier, of in het park waar
ik vaak achtjes loop. En ik geef daar aan toe, gewoon, omdat ik dan niet anders
weet. Ik ben daarin niet alleen, zover ben ik al wel.
Gisteren kwam er iemand werk ophalen
in het atelier. De bedoeling was even snel er in en eruit, maar op een of
andere manier kwamen we met elkaar aan de praat en voor we het wisten hadden we
het over Gilles Deleuze de Franse filosoof die de laatste jaren als een
plaaggeest in mijn leven waart, wellicht omdat hij alleen begrijpbaar is als je
hem niet probeert te vatten. Deleuze
predikt een hiërarchieloos, immanent denken.
Alleen immanent denk je écht, creëer
je echt en schep je de werkelijkheid.
Helaas heeft ons denken zich
ontwikkelt via een andere route, namelijk die van het transcendent denken.
In het kort werkt dat als volgt:
Wanneer je transcendent denkt, dan
stap je volgens Deleuze met je denken buiten de werkelijkheid zoals die hier en
nu is.
Je denken herbouwt in je hoofd de chaotische
werkelijkheid tot een begrijpelijke constructie.
Deze reconstructie representeert slechts, maar is die de werkelijkheid niet. Zo krijgen we
weliswaar een begrip van de chaos die we waarnemen, maar daar betalen we een
grote prijs voor. De denkconstructie
weerhoudt ons van direct contact met het ‘zijn’ . Oftewel ons denken bouwt een
muur tussen ons en het ‘zijn’, de werkelijkheid. Zo schuift het idee boom, tussen ons en de boom an sich. We ontmoeten de singuliere boom niet meer, we ervaren
nog slecht de idee, of het woord, boom.
Daar hadden we het dus over, die man
die mijn werk kwam ophalen en ik. Na anderhalf uur vertrok hij weer en ik dacht
te weten dat hij er net zo verward uitzag als ik me voelde.
We hadden alletwee ons best gedaan om
wat licht te werpen op het immanentie denken van Deleuze. Het hield hem al
jaren bezig, had hij aan het begin van ons gesprek nog enthousiast geroepen, en
hij lachte uit herkenning toen ik Deleuze benoemde als mijn kwelgeest van de
laatste tijd. Maar na het vrolijk uitwisselen van wat Deleuziaanse
slimmigheden, raakten we op het pad van het immanente denken en al na een paar
stappen verloren we elk gevoel voor richting en cirkelden we samen in een
dansloze dans, op de muziekloze muziek. Zonder ankers, zonder fundamenten, werd
het leger en leger in de Deleuziaanse woestijn. We probeerden nog de methode
van stamelen en stotteren en kwamen zo op een plekloze plek zonder woorden en
wisten geen gedachte meer te formuleren. “Cul de sac “, riep ik na een tijdje
en ik zag dat de bezoeker het schilderij oppakte en aanstalte maakte om te
vertrekken.
Voor hij de deur achter zich
dichttrok, draaide hij zich naar me toe en zei;
“soms voel ik me net een cirkelende mot”. Dan was hij weg.
Ik
bleef daarna nog wat kauwen op de mot. Waarom cirkelen ze eigenlijk rond
een lamp, het zijn toch nachtdieren, die houden toch helemaal niet van zoveel
licht?
Motten oriënteren zich met behulp van
de maan, las ik later na even googelen op een mottenforum, ze denken dat de
lamp de maan is en raken, wanneer ze bij een lamp in de buurt komen, alle
gevoel voor richting kwiijt. Er rest ze niets dan te cirkelen rond de lamp,
want dan hebben ze blijkbaar het idee dat ze goed zitten.
Onwillekeurig moest ik denken aan
mijn cirkeldenken.
Hoe zit dat?
Draai ik rond een fantoommaan?
Een valse lamp?
En wat is dat dan, dat mijn denken
doet cirkelen? Is het de transcendentie
van de woorden en ideeën, of is het juist de poging om zonder woorden
immanent te denken?
Deleuze zou willen dat ik het licht
uit deed, en wel op een maanloze nacht, maar zoveel duisternis in één keer,
daar cirkel ik liever op een veilige afstand vandaan.
Cul de sac
Bevrijd de
kunst van vernieuwing
Als
kunstenaar sluit ik me regelmatig op in mijn atelier; even weg van de
wereld,even ‘relaxed autonoom’ doen. Daar kan ik in alle vrijheid mijn werken
maken. Maar wat is dat eigenlijk, die
schijnbare onbeperkte vrijheid van de kunstenaar? Wanneer ik daar even bij stil
sta, en wat doe je anders in je atelier dan een beetje stilstaan wanneer je
staat te schilderen, dan snap ik daar eigenlijk niet zo veel van, van die vrijheid in de kunstwereld.
Ik denk dat dat komt omdat er gewoon te veel
vrijheid is.
Ja, ja, ik
weet het; hoe durf je zoiets te zeggen met al die onderdrukking en vervolging
van vrije denkers in de wereld, hoe durf je überhaupt te beweren dat er zoiets bestaat als
een teveel aan vrijheid in de kunst?
Toch voel ik
het zo.
Eerlijk
gezegd wantrouw ik deze zogenaamde totale vrijheid binnen de kunstwereld.
In de
kunstwereld lijkt de vrijheid gratis
verstrekt. En dat gratis krijgen moet je altijd wantrouwen,”Iedereen op het
feest heeft de prijs van de gastheer betaald”, beweerde Aurelius al. En ik volg hem daarin.
Alles komt met een prijs, zo ook de vrijheid
van de kunstenaar. Die vrijheid voelt namelijk eerder als opgelegd , dan als
zelf verworven. Opgesloten in een
reservaat van kunstzinnige vrijheid is de kunstenaar namelijk en passant opgezadeld met de Sisyphus-taak van het eeuwig
vernieuwen. Radicale vrijheid brengt
radicale vernieuwing, zo dacht men waarschijnlijk in het begin van de nieuwe,
moderne tijd.
Een tijdje is dat vernieuwen vanuit vrijheid ook nog redelijk gelukt, maar op uno
momento dado kwam het verzadigingspunt in zicht. En dan blijkt de ‘gratis
opgelegde’ individuele vrijheid binnen een afgesloten kunstreservaat alleen,
niet meer voldoende om iedere keer weer verrassend, choquerend of vernieuwend
te zijn. Het wordt nog wel geprobeerd, maar de vernieuwingen worden steeds
vaker slappe aftreksels. Vernieuwing om de vernieuwing blijkt
een cul de sac. Ach, het is allemaal niet zo erg, de kunst
heeft haar best gedaan, het vernieuwende werk zit er op,ze is er klaar mee. Andere domeinen in de maatschappij hebben het
stokje al lang overgenomen. De vernieuwingen buitelen immers dagelijks over ons
heen. Echter niet meer vanuit het kunstdomein, het reservaat van de vrijheid is
juist door het geforceerd opdienen van lauwe vernieuwingspap verworden tot
een gemeenplaats van vrijblijvendheid.
Tijd voor iets nieuws dus in het domein der schone
kunsten. Ik pleit er voor om het reservaat open te gooien, de hekken van opgelegde vrijheid af te breken en de kunst te behandelen als de
rest van de wereld. Niks geen extra gratis vrijheid meer en hopen dat de kunstenaar zich weet te bevrijden van al
die ingesleten ideeën over vernieuwingen die hij moet produceren om legitimiteit te
verkrijgen. De kunstenaar moet dan wel even durven stil te staan. Misschien komen we zo als vanzelf in een tijd van vertraging, verstilling en verdieping in de
kunst. Dat zou pas echt een bevrijding zijn.
Duchamp en ik
Een gedachte vanuit het atelier.
Ik
kan me zo heerlijk voldaan voelen wanneer ik een schilderij klaar heb. Schilderen
is voor mij een prettige activiteit. Ik heb het gevoel dat ik in de tijd zit en
de wereld bestaat uit mij en mijn werk, verder niets. De grote buitenwereld is
er even niet.
En
ik voel me dan…,
”Bête
comme un peintre”, zo stom als een schilder, tenminste zo benoemde Marcel Duchamp dat, en hij kon het
weten want hij had er, toen hij dat beweerde, al heel wat jaartjes als schilder
opzitten. Maar hij stopte met kwasten en zette vervolgens plompverloren een
pissoir in een tentoonstelling. De ’ready-made’
was geboren en daarmee begon ook een totale verwarring in de kunstwereld.
Immers vanaf dat moment was het volslagen onduidelijk wat nu wel of geen
kunstwerk kan worden genoemd. Als een pissoir een kunstwerk kon zijn, dan kon
immers alles kunst zijn… alles of niets natuurlijk, iedere grens was
opgezegd.
Het
is ongelooflijk hoe enorm de impact van een slechte grap (want dat was de daad
van Duchamp in eerste instantie, zo vermoed ik) kan zijn op het verdere verloop
van de kunstgeschiedenis. Meer dan honderd jaar zijn verlopen en nog steeds
vormt dit absurde kunstwerk een van de piketpaaltjes van de hedendaagse kunst. Geen
enkele kunstenaar die serieus genomen wil worden ontkomt aan de bomgordel die
Duchamp met zijn actie om elk kunstwerk heeft gegespt, want waarom zou dit nu wel
een kunstwerk zijn en dat niet? Duchamp en zijn discipelen hebben daar bovenop ook
de schoonheid van een kunstwerk verdacht weten te maken. ”Alleen mooi”, mag
niet meer; het werk moet op z’n minst ”interessant” zijn. Interessant is de
term waarmee je altijd wegkomt, wanneer je het over kunst hebt. Met –mooi!-
laat je slechts zien dat je er niks van hebt begrepen en slechts een broekie
bent in de kunstwereld. Kunst in navolging van Duchamp is eerder een puur
intellectueel spel en als er al sprake is van een esthetisch genoegen, dan ligt
ook dat in het spel er omheen en niet in het kunstwerk zelf, oftewel; het gaat
om het praatje in plaats van het plaatje.
Eerlijk
gezegd hou ik wel een beetje van Duchamp’s malligheid en ook het vaak nogal hoogdravend geklets rondom
kunst vind ik best vermakelijk en als het zich voordoet, doe ook ik er
welwillend aan mee. Maar ik blijf
daarnaast van mooie dingen houden. Mooie kunst die niets meer doet dan echt
heel mooi zijn vind ik volstrekt legitiem.
Ik
hou van esthetisch genot en beschaving, ik besef heel goed dat een prachtige vorm geen ethische verantwoorde inhoud garandeert, dat
het ’Schone’ niet meteen ook het ’Goede’impliceert, maar om de vorm te
reduceren tot alleen inhoud, wat de conceptuele kunst soms doet, dat gaat me
wat te ver.
Ik geef daarom mijn vermeende ”bêtise”, mijn
stomheid als makend kunstenaar liever
niet op. Ik blijf lekker hakken en schilderen. De dingen simpelweg mooi maken.
Wat wil de differentiedenker
Wij houden niet van chaos, onbegrepen dingen, onbeslisbare
zaken, knagende twijfel of onoverzichtelijke problematieken. Wij houden van
ordening, van duidelijkheid en richting. En of we er van houden of niet; onze hersenen ordenen de wereld zowiezo. Volautomatisch. Of is het toch nog mogelijk om met de hand bij te sturen?
Het volle leven is veel te complex voor onze
kippenhersentjes, daarom ordenen wij de wereld zodanig dat wij in al de
chaotische werkelijkheid, iets van een systeem zien. Wij zien namelijk het
systeem, de ordening die we er zelf in hebben gelegd. En wanneer we die
ordening herkennen, dan voelen we ons thuis en kunnen we aan de slag. Pas in de
door ons zelf geconstrueerde orde worden
onze handelingen en ons denken ook een
zinvolle bezigheid. Dankzij de ordening is er richting en doel. En dat is mooi.
Niet zo mooi is het echter wanneer we vergeten dat de
ordening die we aan de wereld hebben opgelegd, niet de objectieve Waarheid is,
maar we deze wel als dusdanig aan anderen gaan opleggen. Immers,
verschillende culturen, verschillende groepen en ook verschillende individuen
construeren allemaal een andere ordening.
Soms zijn de verschillen van ordenen groot een andere keer wat kleiner. Wat
mensen vervelend maakt is dat de ordening die ze hebben geconstrueerd en zichzelf vervolgens hebben opgelegd, als het
hoogste goed gaan beschouwen die niet alleen voor zich
zelf, maar voor iedereen wet zou moeten zijn. De gemaakte ordening zorgt dan
niet alleen voor duidelijkheid, maar wordt dan ook een dwingende Waarheid.
Onze ordening van de chaotische werkelijkheid, onze constructie van de
wereld schuift zo gezegd, voor de werkelijkheid zoals die is en wordt Waarheid. Een waarheid die het waard is om voor te vechten, te sterven zelfs. (alsof waar niet gewoon in alle vrijheid waar kan zijn en waar blijft zonder vechtpartij)
De differentiedenkers komen met een alternatief. Onze
constructies van de werkelijkheid omgebouwd tot de waarheid worden
gedeconstrueerd. Daarvoor moeten onze ideeën en ons denken losgekoppeld worden
van zoiets als algemeen geldende
essenties en een algemeen geldende Waarheid. De ordeningen gefundeerd in algemene categorieën, hiërarchieën, identiteiten en representaties worden zo afgebroken. Alleen dan kan ons denken opnieuw aansluiting vinden bij de
werkelijkheid zoals die is. Waar het om gaat is om steeds weer een werkelijke
ontmoeting te hebben met een gebeurtenis hier en nu, in zijn chaotische veelheid
en verscheidenheid, en om daar en dan een ordening te laten ontstaan die alleen
geldig is voor zover deze betrekking
heeft op de gebeurtenis, op die ontmoeting, kortom, meer als een zg. ‘ditheid’ zit er dan niet in. De winst is dat er een enorme
ruimte ontstaat voor de ander die zijn ontmoetingen heeft en zo zijn ordeningen creëert.
Een ander gevolg is dat ons denken, ons bewustzijn, veel
dichter aan de werkelijkheid van het leven raakt. De zin van het leven zou dan
niet meer uit onze eigen constructie van het leven hoeven te komen, maar van de
bewustwording van een aanraking met het
leven zelf. Wij worden een betekenisvol subject in de ontmoeting.
Dat klinkt spannend. Mooi en intens. Vol in het leven staan, dat is de belofte van de differentiedenker en wie wenst dit nu niet?
Zo lees ik de filosofie van het differentie denken.
Natuurlijk blijven er vragen: Kan dit? Hoe moet dat dan? Is een menselijk leven
zonder ordening als mediator mogelijk? Hoe bescherm je jezelf tegen het leven als
chaotische veelheid, zonder ons ordende bouwwerk, zonder gek te worden? Het lijkt er immers op dat ons bewustzijn ordening nodig heeft om niet door te draaien, dus hoe doe je het?
Deleuze, constructivist en differentiedenker heeft het
over consistentie en een horizontale ordening door koppelingen waardoor assemblages ontstaan. Het denken
is als een ontmoeting, een aanraking waarin zowel subject
als object worden gecreëerd. Zijn denken gaat helemaal los in allerlei complexe moeilijk te vatten begrippen en concepten die later juist vanwege de
complexiteit, door veel
enthousiastelingen de wereld in worden geslingerd op een wijze die, in
ieder geval bij mij, eerder dan Alice in Wonderland, het sprookje van de kleren van de keizer oproept.
Niet in de laatste plaats omdat bij al dat enthousiaste moeilijke woorden gebruik, de simpele vraag, hoe doe je dat dan? heel stil in een
hoekje blijft liggen.
Wat heb ik dan aan dat differentiedenken á la Deleuze wanneer ik niet weet hoe het moet? Ik
denk dat er toch hele hoop te winnen valt, hoewel ik niet weet of ik daarmee in het Deleuziaanse spoor blijf zitten en een wellicht oneigenlijke vluchtlijn gebruik…
Als het Deleuziaanse denken een ding duidelijk naar voren
brengt, is het hoe wij normaliter denken en wat daar allemaal niet aan deugt.
Dat is alvast heel leerzaam.
Maar niet
alleen wat er niet aan deugt is goed te weten, ik zie dankzij Deleuze ook hoe prachtig onze
manier van denken door middel van constructies feitelijk is.
We bouwen een
wereld in ons hoofd, in de cultuur, in de wereld. Een wereld die wij hebben
geordend, een wereld die wij betekenis geven, een die wij zinvol kunnen maken en
richtig kunnen geven.
Natuurlijk is het verstandig om ons construct niet te
verwarren met hoe de wereld wérkelijk is, namelijk een grote chaotische
onbegrijpelijke veelheid aan betekenisloze bewegingen. Maar misschien,
wanneer we dat beseffen, worden we ons bewuster van onze
constructies, het goede daarvan, en wellicht kunnen we dankzij dat besef deze constructies verder ontwikkelen. Maar dan op een
hoger niveau; bewuster, doelgerichter en met oog voor de ander. Het is niet zo, zei Peter Sloterdijk al, dat de grote verhalen niet
meer werken omdat ze te groot waren, ze zijn ons ontvallen omdat ze niet groot
genoeg waren.
Ik ben het met hem eens.
Wellicht kunnen we differentiedenkers als Deleuze (misschien tegen zijn zin) inzetten om de
constructies dusdanig te verbeteren dat ze ons allemaal includeren, zodat we elkaar daarom niet meer hoeven te bevechten en ons zo en passant, nog beter beschermen tegen de chaotische, onbegrijpelijke en betekenisloze wervelingen van de
werkelijkheid. Natuurlijk zullen er dan eerst heel wat heilige huisjes moeten sneuvelen.
Relatief? dan is het waar!
Waar gaat het eigenlijk om
wanneer we het hebben over waarheid?
Wiki zegt onder andere het volgende:
Volgens Plato heeft waarheid te maken met Ideeën.
Aristoteles stelde een klassieke definitie
van waarheid op: “Waar is, van iets dat zo is, te zeggen dat het zo is, en
van iets dat niet zo is, te zeggen dat het niet zo is.”
Immanuel Kant brengt het begrip waarheid in
verband met zijn begrip van “a priori” en bedoelt daarmee begrippen,
waarvan de betekenis onmiddellijk duidelijk is.
Hegel beweert: ‘Das Wahre ist das Ganze’.
Volgens het pragmatisme is
waarheid ‘dat wat werkt’.
Wittgenstein 1 beweert; waar is als de werkelijkheid correct wordt
afgebeeld.
Wittgenstein 2, zegt echter; waarheid is iets dat niet los van de
mens en zijn cultuur bepaald kan worden, maar er juist afhankelijk van is.
Martin Heidegger zegt: waarheid
is de “Openbaarheid van het zijn”.
In religie heeft waarheid primair een transcendente betekenis.
———————————————————————————————
In onze tijd is men het geloof in de absolute Waarheid verloren, zo lijkt het.
Waarheid is nu vooral relatief en deze relatieve waarheid mondt steeds meer uit
in een festival van meningen, die als enige argumentatie vaak niet meer hebben
dan een extra hoeveelheid decibellen, en een heftige emotionele uitspatting.
De waarheid bestaat misschien niet meer, maar iedereen heeft blijkbaar wel
gelijk.
Gelijk hebben hoeft in al deze verongelijkte discussies niets met de waarheid
van doen te hebben, de waarheid bestaat immers niet meer. De
waarheid is wellicht een ondemocratisch gebeuren, maar zagen al dat boze gelijk
hebben ook niet aan onze democratische poten?
Kunnen we eigenlijk wel leven met relatieve waarheid
en, klopt de uitspraak ‘alle waarheid is relatief’ eigenlijk wel?
Wellicht geeft een simpele omdraaiing wel de oplossing:
en is alle waarheid is relatief gewoon een verkeerde gedachte.
Veel vruchtbaarder is zonder enige twijfel;
Het relatieve is de waarheid.
De filosoof Deleuze kan wel iets met dat relatieve als waarheid.
Deleuze en de Doxa.
Deleuze en de Doxa.
Hegel, de modernistische vooruitgangsdenker pur sang, reduceert het
denken tot een beweging van tegenspraken tussen welonderscheiden posities die
uiteindelijk worden opgeheven op een hoger
niveau van het denken: een these lokt een negatie van die these uit die vervolgens door
een verbeterde these wordt ingelijfd. Door dit proces te herhalen geraken
we uiteindelijk tot een totaal weten, een absolute geest, zo zegt Hegel.
Volgens Deleuze is er bij dit dialectisch denken van Hegel sprake van
een ‘valse beweging’ die een verkeerd beeld geeft van wat echt denken betekent,
omdat ze gericht is op het construeren
van identiteiten, waarbij de verschillen
en het tussen, worden ontkend.
Het denken wordt een net, geordend, hiërarchisch, rationeel systeem.
De werkelijkheid, het zijn, is anders; eerder chaotisch, irrationeel,
immanent.
Deleuze wil het denken opnieuw
tot leven brengen in een spel van verschillen, herhalingen en metamorfosen, hij
wil het denken dramatiseren, direct toepassen op de gebeurtenis zelf.
Ons denken is gericht op het kennen en het weten.
Het beeld van het denken, de doxa, zoekt zekerheid en bepaaldheid.
Ze wil de dingen vastleggen.
Het niet-beheersbare veld (de werkelijkheid) wordt door het denken tot
het onmogelijke en onwenselijke verklaard.
Deleuze wil juist dit
onbepaalde doen zien.
Hij weigert dat wat in het
beeld van het denken, de doxa, als
evident wordt gepresenteerd, en juist deze weigering van het evidente, is het
moeilijkste wat er is voor het denken.
In ons moderne, verlichte, wetenschappelijke denken zit een geheime
religieuze erfenis.
Het denken verheft zich namelijk boven de wisselvalligheid van de
immanentie, (de chaotische werkelijkheid). Ons denken zoekt een
‘eeuwige’waarheid naar Platoons model.
Deze religieuze erfenis is een disciplinering die de mens ooit dwong te
geloof in een Hintenwelt , een wereld achter of boven de onze.
In die Hintenwelt heeft ieder
ding een eenduidige transparante identiteit, krijgt iedere ziel een passende
beloning, en heeft iedere gedachte vaste criteria van waarheid.
Er is een zoeken naar de zekerheid van het alomvattende weten, die ons
doet ontsnappen aan het ongewisse immanente hier en nu.
Deleuze zoekt naar een manier
om het denken steeds verder afstand te laten nemen van het heldere
welonderscheiden beeld van het denken, dat het denken van zichzelf heeft.
Het Werkelijk Denken is dan
het loslaten van evidentie, klaarheid en ogenschijnlijke onweerlegbaarheid die
ons veiligheid en zekerheid beloven.
Deleuze stelt zich de vraag: ‘Hoe ontstaat het denken?’ Heeft het altijd
al zijn eigen evidentie gehad.? Is er vanaf het begin al een tweedeling geweest tussen een
geestelijke en een materiële substantie,
zoals Descartes dat beweert? Of is het denken ooit ontstaan uit de materie, is
het uit de materie de wereld ingeschopt?
Deze vraag toont de aard en de legitimatie van het denken!
Het beeld van het denken, de doxa.
Het gaat hier niet over de inhoud van de meningen, maar het gaat Deleuze
wanneer hij het heeft over het beeld van het denken over de vorm. Het beeld van
het denken, de vorm van het denken,
is statisch en vast, maar zou vloeibaar en veranderlijk gedacht moeten worden.
In het beeld van het denken wordt er van uitgegaan dat het denken
(behoudens vergissingen of gekte) verstandig is en in de goede richting gaat
(Bon Sens). Het denken wil de waarheid en zoekt daar naar. Dankzij, de Sens
Commun, het samenwerkingsverband van onze vermogens
(denken, herinneringen,
verbeelding), kunnen we vertrouwen op interne coherentie van het denken en
wordt de verstrooidheid van de wereld tot een coherent beeld gebracht.
Zo krijgen de dingen een identiteit als een zuivere vorm en kan ook het
subject zich als een in-dividu, een ik ervaren, als een puntvormig cogito, een
ik denk.
Zo wordt het meervoudige en singuliere steeds meer tot het enkelvoudige
en het algemene gereduceerd. Deze
reductie vindt plaats door Herkenning.
Zodat het onbekende wordt herleid door
het bekende.
Het singuliere voorwerp in de wereld wordt teruggebracht tot een
hanteerbare identiteit van een concept dat altijd hetzelfde toepasbaar is.
Naast de categorie van Identiteit, worden de categorieën Oppositie, Analogie en
Gelijkenis toegepast om de vorm van het denken te verstenen.
Het Denken moet volgens Deleuze daarom beginnen bij de enkelvoudige
waarneming ipv de algemeenheid van de concepten.
Algemene concepten hebben maar een logisch alternatief : ze zijn juist
of onjuist. En zo wordt de vraag naar de betekenis of zin van het denken
teruggebracht naar of het denken een juiste afbeelding geeft van de stand van
zaken; is er wel of niet een juiste representatie?
Het singuliere, de differentie, de chaotische immanentie, het niet
beheersbare veld wordt uit het oog verloren en zelfs tot onmogelijk en
onwenselijk verklaard.